Inleiding
In 1927 verscheen van Arthur van Schendel Paul Verlaine, het leven van een dichter. Hoewel Van Schendel niet veel meer deed dan andermans biografieën navertellen, is het toch opmerkelijk: de auteur die vaak als de belangrijkste romancier van het interbellum wordt gezien, vindt een dichtersleven de moeite van het navertellen waard. Verder dan één druk kwam het overigens niet. De kritiek was niet mild: Jan van Nijlen, de zachtmoedige en ironische dichter van regels als “Bestijg den trein nooit zonder Uw valies met droomen,/ dan vindt g'in elke stad behoorlijk onderkomen”, ontgaat de noodzaak van het boek. Hij vergelijkt Verlaine met Rimbaud: ”Ik moet constateeren dat zijn invloed nog zeer levendig werkt op de tegenwoordige generatie en dat daarentegen Verlaine als kunstenaar reeds tot het verleden behoort.” Ook Baudelaire “wiens werk alweer zooveel ouder is” heeft de lezer van nu meer te zeggen.
Veranderingen in de waardering zijn onlosmakelijk verbonden met het oeuvre van Verlaine. Toen in 1880 Sagesse verscheen, de bundel die, na zijn echtscheiding, de gewelddadige confrontatie met Rimbaud en twee jaar gevangenschap, de neerslag vormt van Verlaines bekering tot het katholicisme op zesendertigjarige leeftijd, noemde een criticus hem “een halfvergeten rijmelaar”. In 1893, drie jaar voor zijn dood, stelt hij zich kandidaat voor de Académie Française en dat maakt hem tot een voorwerp van nationale spot: wat heeft een hoerenloper, homoseksueel en alcoholist in dat gezelschap te zoeken? Dat hij in al die hoedanigheden bekend was, en ook nog in die van dichter, was evenwel een feit. Hij werd gefêteerd door jonge bewonderaars, door zijn collega’s uitgeroepen tot Prince des Poètes en maakte lucratieve tournees door Holland, België en Engeland. Van een bloemlezing werden – in een tijd zonder copyright – honderdduizenden exemplaren verkocht. Wanneer hij op eenenvijftigjarige leeftijd sterft, wordt de begrafenis een nationale gebeurtenis: Fauré zit achter het orgel, een hoge ambtenaar is een van de slippendragers van de kist, vijfduizend mensen vormen de rouwstoet.
Wat zag Van Schendel in Verlaine? Zuiverheid vooral: zuiverheid van karakter en zuiverheid van expressie. Hij bezat “de gereedheid om in een open hart alles binnen te laten dat komt, door de hemel gezonden of door mensen verworpen.” Tijdens zijn Hollandse tournee werd Verlaine door Kloos en andere Tachtigers verwelkomd als de dichter die hun poëtische idealen maximaal had gerealiseerd: de individuele expressie van de individuele emotie klonk bij hem als subtiele muziek. Voor een jonge dichter als Van Nijlen was Van Schendel in de Tachtigerspoëtica van zijn middelbareschooltijd blijven steken: wat poëzie ook was, het moest meer zijn dan de rechtstreekse uiting van een gevoelig hart. In de jaren twintig werd de poëzie het voertuig van symbolen, van ideeën, van een wereldvisie, van ambiguïteit, van ironie.
Als ik me niet vergis, is die opvatting over poëzie tot de jaren tachtig van de twintigste eeuw dominant geweest. De grote negentiende-eeuwse Franse dichters waren Baudelaire, Mallarmé, Rimbaud, Victor Hugo desnoods – niet Verlaine. Van hem leerde elk Frans schoolkind een aantal regels – Les sanglots longs/ Des violons/ De l’automne; Il pleure dans mon coeur/ Comme il pleut sur la ville; De la musique avant toute chose (…) Et tout le reste est littérature – en enkele saillante biografische gegevens, maar in de serieuze literatuurstudie werd aan hem voorbijgegaan. Het geldt ook voor Nederland: Baudelaire, Mallarmé en Rimbaud werden vertaald, meermalen zelfs, maar de aandacht voor Verlaine bleef beperkt tot het verslag van zijn vijftien dagen in Nederland met telkens weer dezelfde anekdote over zijn dinerconversatie met die andere grootheid: “Monsieur Klooze, aimez-vous la salade?”
Het is vooral als vernieuwer van de Franse poëzie dat Verlaine opnieuw wordt gewaardeerd, als de dichter die de versregel bevrijdde van haar strakke regelmaat van lettergrepen en cesuren. Muzikaliteit voor alles en dat betekende dat een versregel iets zwevends kreeg, iets lichts. In Art poétique, het gedicht dat begint met “De la musique avant toute chose” en in 1882 zijn rehabilitatie als dichter inluidde, brengt hij het onder woorden: de woordkeus moest net niet helemaal passend zijn, vaagheid en precisie mochten af en toe samengaan, als rijm tot geforceerde resultaten leidde kon je het beter achterwege laten, het lettergrepen tellen moest je niet te serieus nemen. Geen retoriek in een gedicht, geen effectbejag, geen scherpe contouren en contrasten: “Pas la couleur, rien que la nuance!” Het maakt dichter en lezer ontvankelijk voor wat er echt toe doet: de mooie ogen achter een voile, trillend middaglicht op een mooie zomerdag, de sterrenhemel op een koele avond in het najaar. Voor zo’n dichter bestaat de werkelijkheid uit niets anders dan een aaneenschakeling van dromen: “Oh! la nuance seule fiance/ Le rêve au rêve (…) !”
Met zijn levenswandel, zijn zangerigheid en dromerigheid was Verlaine al die jaren een groot publiek blijven aanspreken. Vanaf 1993 verscheen de Revue Verlaine waarin academici aspecten van zijn persoonlijkheid en werk analyseerden, in de Anthologie de la poésie française uit 2000 in de prestigieuze Pléiadereeks was Verlaine de dichter van wie het meeste werk werd opgenomen: 38 gedichten; Ronsard kreeg er 33, Baudelaire 29. In 2005 werd de universiteit in zijn geboortestad Metz naar hem vernoemd. In Nederland verschijnt in 2002 in de Franse bibliotheek van Van Oorschot voor het eerst een vertaling die werkelijk een beeld probeert te geven van de dichter en zijn werk: Peter Verstegen vertaalt honderd van de ongeveer duizend gedichten en voorziet ze van een gedegen commentaar.
En dan is er nu de uitgave van Stichting Spleen: achttien gedichten van Verlaine werden achttien gedichten in het Nederlands dankzij drie vertalers. De keuze die is gemaakt, laat Verlaine niet zien als de stemmingsdichter waar Franse schoolkinderen mee kennismaken, als de katholieke mysticus in zijn omvangrijkste bundel Sagesse en ook niet als de bohémien die verslag doet van het tumultueuze verloop van zijn verhoudingen met een aangenomen zoon en berekenende prostitueés - Verlaine is hier de dichter van het heteroseksuele verlangen. Of het aan dat verlangen ligt of aan Verlaine zelf: maar liefst vierenvijftig dichters proberen Van Nijlens woorden te logenstraffen. Aan hun lezers is het om uit te maken of Verlaine tot het verleden behoort - of zijn invloed nog zeer levendig werkt op de tegenwoordige generatie.
De biografie van Van Schendel en de kritiek van Van Nijlen zijn te vinden via DBNL. De herziene uitgave van de tweetalige editie van Verstegen verscheen als Paul Verlaine, Honderd gedichten bij De wilde tomaat. |